25 VRAGEN DWANGMIDDELEN ALGEMEEN
Zakboek Strafvordering voor de HulpOvJ hoofdstuk 3
of
Zakboek Strafvordering en Strafrecht voor de Opsporingsambtenaar hoofdstuk 3

Auteursrechten voorbehouden www.zakboekenpolitie.com

 

1.             Welke stelling is juist?
I. Een opsporingsambtenaar kan zich vergissen over zijn bevoegdheid maar toch rechtmatig opgetreden hebben.
II. Ook rechtmatige toepassing van dwangmiddelen kan leiden tot schadevergoeding aan het ‘slachtoffer’.

a.     Uitsluitend stelling I is juist.

b.     Uitsluitend stelling II is juist.

c.     Stelling I en II zijn juist.

d.     Stelling I en II zijn niet juist.

2.             Welke stelling is juist?

I. Bij een klacht bij de Nationale ombudsman tegen een opsporingsambtenaar dient die ombudsman te beoordelen of de betreffende ambtenaar zich behoorlijk heeft gedragen.

II. De Nationale ombudsman kan bindende uitspraken doen.

a.    Uitsluitend stelling I is juist.

b.    Uitsluitend stelling II is juist.

c.     Stelling I en II zijn juist.

d.    Stelling I en II zijn niet juist.

3.             Welke stelling is juist?

I. Onrechtmatige schending van het huisrecht door een opsporingsambtenaar zal tot gevolg hebben dat daardoor verkregen bewijs wordt uitgesloten.

II. Ook als de opsporingsambtenaar zich heeft vergist in zijn oordeel dat er geen sprake was van een woning, zal het door het binnentreden in die woning verkregen bewijs moeten worden uitgesloten.

a.    Uitsluitend stelling I is juist.

b.    Uitsluitend stelling II is juist.

c.     Stelling I en II zijn juist.

d.    Stelling I en II zijn niet juist.

4.             Welke stelling is juist?
I. Dwangmiddelen mogen uitsluitend tegen verdachten worden toegepast.
II. Aan de wettelijke vereisten voor de toepassing van een dwangmiddel behoeft als regel niet te zijn voldaan in geval van bewuste en vrijwillige toestemming van degene tegen wie het dwangmiddel zou worden toegepast.

a.    Uitsluitend stelling I is juist.

b.    Uitsluitend stelling II is juist.

c.     Stelling I en II zijn juist.

d.    Stelling I en II zijn niet juist.

5.             Welke stelling is juist?
I. Als de politie niet tijdig ingrijpt bij ontdekking van strafbare feiten waardoor de verdachte door kan gaan met het plegen van strafbare feiten, dan zal dat leiden tot niet-ontvankelijkheid van de OvJ bij de vervolging van die strafbare feiten.
II. Een opsporingsambtenaar kan op basis van eigen waarneming en ondervinding vaststellen of een door hem beluisterde stem overeenkomt met de hem bekende stem van een bepaalde verdachte.

a.    Uitsluitend stelling I is juist.

b.    Uitsluitend stelling II is juist.

c.     Stelling I en II zijn juist.

d.    Stelling I en II zijn niet juist.

6.             De als zodanig herkenbare agenten A en B trappen bij het binnentreden in de woning van de verdachte (die zij verdenken van heling van een grote partij laptops) de tuindeurruit in. Aangebeld hebben ze niet, maar ze zijn wel in het bezit van een machtiging binnentreden. Dit binnentreden lijkt:

a.    In strijd met het proportionaliteitsbeginsel en dus onrechtmatig.

b.    In strijd met het vertrouwensbeginsel en dus onrechtmatig.

c.     In strijd met het motiveringsbeginsel en dus onrechtmatig.

d.    Rechtmatig, aangezien de agenten in het bezit waren van een machtiging.

7.             De rechtmatigheid van politieoptreden kan getoetst worden:

a.    Uitsluitend door de strafrechter en de burgerlijke rechter.

b.    Uitsluitend door de strafrechter en de Nationale ombudsman.

c.     Door de strafrechter, de burgerlijke rechter én de Nationale ombudsman.

d.    Uitsluitend door de strafrechter.

8.             Welk alternatief is juist?

a.    Onrechtmatig verkregen bewijs kan leiden tot strafkorting.

b.    Onrechtmatig verkregen bewijs leidt altijd tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.

c.     Vruchten van onrechtmatig verkregen bewijs mogen door de rechter niet als bewijs worden gebruikt.

d.    Onrechtmatig verkregen bewijs mag door de rechter niet als bewijs gebruikt worden.

9.              Welk alternatief is niet juist?

a.    Een proces-verbaal dient ook om toezicht op de opsporing te kunnen houden.

b.    De unieke bewijskracht van het proces-verbaal van een opsporingsambtenaar geldt ook voor feiten die tegen de opsporingsambtenaar zelf zijn gepleegd.

c.     In het proces-verbaal moet ook het voor de verdachte ontlastende bewijsmateriaal opgenomen worden (zoals bijv. een negatieve fotoconfrontatie).

d.    Het door een opsporingsambtenaar bij aanhouding toegepaste geweld behoeft niet in het proces-verbaal  verwerkt te worden.

10.          Wie heeft geen verschoningsrecht?

a.    De geregistreerde partner van de verdachte.

b.    De ex-geregistreerde partner van de verdachte.

c.     De politieambtenaar.

d.    De getuige die uit hoofde van zijn ambt of beroep betrokken is bij het verhoor van een bedreigde of afgeschermde getuige.

11.          Welk alternatief over ordemaatregelen tijdens ambtsverrichtingen (art. 124 Sv) is juist.

a.    Ordemaatregelen mogen niet toegepast worden gedurende het opsporingsonderzoek.

b.    Uitsluitend een hulpOvJ of OvJ mag ordemaatregelen maatregelen toepassen.

c.     Iedere opsporingsambtenaar mag onder voorwaarden ordemaatregelen toepassen.

d.    Ordemaatregelen mogen uitsluitend tijdens onderzoekshandelingen van de RC worden toegepast.

12.          Een verdachte is op heterdaad aangehouden ter zake eenvoudige mishandeling. Na verhoor wordt de verdachte heengezonden. Een dag later blijkt onverwachts dat het slachtoffer door de mishandeling zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen (schedelbasisfractuur) en dat het maar de vraag is of het slachtoffer de mishandeling overleeft. Door het heenzenden van de verdachte dreigen grootschalige openbare ordeverstoringen plaats te vinden. Welke stelling is juist?
I. Bij gelijkblijvende omstandigheden mag een verdachte niet meermalen voor hetzelfde feit worden aangehouden.
II. Een voorbeeld van een veranderde omstandigheid waarvoor een dwangmiddel bij herhaling zou kunnen worden toegepast is het hernieuwd van de vrijheid beroven van een verdachte omdat de aanvankelijke indruk dat het een bagatelzaak leek te betreffen achteraf bezien toch niet juist is.

a.    Uitsluitend stelling I is juist.

b.    Uitsluitend stelling II is juist.

c.     Stelling I en II zijn juist.

d.    Stelling I en II zijn niet juist.

13.          Welk alternatief over herhaalde toepassing van dwangmiddelen is juist?

a.    Herhaalde aanhouding is niet toegestaan als de politie na de eerste aanhouding de verdachte moest laten gaan wegens het moeten behandelen van bijv. een ernstige aanrijding.

b.    Als een verdachte ontvlucht uit diens ivs kan hij uitsluitend bij het bestaan van nieuwe bezwaren opnieuw worden aangehouden.

c.     Voor herhaalde aanhouding buiten heterdaad is art. 54 Sv van toepassing: aanhouding uitsluitend door dan wel op bevel van de (hulp)OvJ, tenzij diens optreden niet kan worden afgewacht.

d.    Voorgeleiding na herhaalde aanhouding van de verdachte bij de hulpOvJ is niet vereist.

14.          Welk alternatief over de Ambtsinstructie is juist?

a.    Onder het aanwenden van geweld verstaat de Ambtsinstructie het gebruiken van geweld en het dreigen met geweld, waaronder niet wordt begrepen het ter hand nemen van een vuurwapen.

b.    In de Ambtsinstructie zijn regels opgenomen die bij ingeslotenen in acht genomen moeten worden.

c.     Handelen in strijd met de Ambtsinstructie kan geen onrechtmatig verkregen bewijs opleveren.

d.    De ambtenaar dient ingevolge de Ambtsinstructie door hem aangewend geweld uitsluitend op verzoek van zijn meerdere te melden.

15.          Een hoofdagent wil overgaan tot een spiegelconfrontatie tussen het slachtoffer van een beroving en een aangehouden verdachte. Welk alternatief is juist?

a.    Alle bewijsconfrontaties in persoon (waaronder dus ook de spiegelconfrontatie) mogen zonder toestemming van de verdachte uitsluitend worden uitgevoerd op bevel van een daartoe opgeleide opsporingsambtenaar.

b.    Een bevel tot confrontatie mag ook gegeven worden bij een overtreding.

c.     Een spiegelconfrontatie moet worden geleid door een door de korpsbeheerder aangewezen deskundige.

d.    Negatieve confrontaties behoeven niet in het proces-verbaal worden vermeld.

16.          Tijdens een alcoholcontrole beroept een diplomaat zich op zijn diplomatieke status, legitimeert zich als zodanig en wil niet meewerken aan de voorlopige ademanalyse. Welke stelling is juist?
I. De diplomaat is vanwege zijn diplomatieke onschendbaarheid niet verplicht mee te werken aan de voorlopige ademanalyse.
II. De diplomatieke onschendbaarheid geldt ook voor handelingen die de diplomaat als privépersoon heeft ondernomen.

a.    Uitsluitend stelling I is juist.

b.    Uitsluitend stelling II is juist.

c.     Stelling I en II zijn juist.

d.    Stelling I en II zijn niet juist.

17.          Welke stelling is juist?
I. Een politieambtenaar dient zich bij diens optreden in uniform op verzoek daartoe te legitimeren.
II. Treedt de politieambtenaar in burger op dan dient hij zich ongevraagd te legitimeren, tenzij bijzondere omstandigheden dit onmogelijk maken.

a.    Uitsluitend stelling I is juist.

b.    Uitsluitend stelling II is juist.

c.     Stelling I en II zijn juist.

d.    Stelling I en II zijn niet juist.

18.          Een politieambtenaar houdt een verdachte voor vernieling staande en vordert van die verdachte zich te identificeren.

a.    Een verdachte is verplicht zich op eerste vordering van de daartoe bevoegde politieambtenaar te identificeren.

b.    Een identiteitskaart is ingevolge de Wet op de uitgebreide identificatieplicht géén geldig identificatiebewijs.

c.     Een politieambtenaar mag ambtshalve van iedere burger vorderen zich te identificeren.

d.    Het opgeven van valse identiteitsgegevens is niet strafbaar.

19.          Welke stelling is juist?
I. Bij een Nederlands opsporingsonderzoek in het buitenland dient ook de Nederlandse regelgeving over opsporing te worden toegepast.
II. Bewijs dat door een burger onrechtmatig is verkregen, mag door de rechter niet als bewijs worden gebruikt.

a.    Uitsluitend stelling I is juist.

b.    Uitsluitend stelling II is juist.

c.     Stelling I en II zijn juist.

d.    Stelling I en II zijn niet juist.

20.          De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven, aldus art. 3 Politiewet. Welke stelling is juist?
I. Het niet voldoen aan een op art. 3 Politiewet gebaseerd bevel is strafbaar ingevolge art. 184 Sr.
II. Ter handhaving van de openbare orde mag een opsporingsambtenaar naar redelijk inzicht een voorwerp onder zich nemen.

a.    Uitsluitend stelling I is juist.

b.    Uitsluitend stelling II is juist.

c.     Stelling I en II zijn juist.

d.    Stelling I en II zijn niet juist.

21.          Welke stelling is juist?
I. Ingevolge de Politiewet onthoudt de ambtenaar van politie die is tewerkgesteld bij een regionale eenheid, zich van optreden buiten zijn gebied van tewerkstelling, behoudens enkele uitzonderingen.
II. Deze bepaling is een garantienorm waarop de burger zich kan beroepen.

a.    Uitsluitend stelling I is juist.

b.    Uitsluitend stelling II is juist.

c.     Stelling I en II zijn juist.

d.    Stelling I en II zijn niet juist.

22.          Welke stelling is juist?
I. In het Wetboek van strafvordering is geregeld wie zich als getuige of van het beantwoorden van bepaalde vragen kunnen verschonen.
II. De wetgever heeft opsporingsambtenaren en rechters verplicht om personen die door hen als getuige worden gehoord uitdrukkelijk te wijzen op een mogelijk verschoningsrecht.

a.    Uitsluitend stelling I is juist.

b.    Uitsluitend stelling II is juist.

c.     Stelling I en II zijn juist.

d.    Stelling I en II zijn niet juist.

23.          Welke stelling is juist?
I. Toestemming van de patiënt aan zijn arts tot het verstrekken van door de politie gevraagde informatie, heft het verschoningsrecht van die arts op.
II. Een zonder het wijzen op het verschoningsrecht verkregen getuigenverklaring mag niet als bewijs worden gebruikt.

a.    Uitsluitend stelling I is juist.

b.    Uitsluitend stelling II is juist.

c.     Stelling I en II zijn juist.

d.    Stelling I en II zijn niet juist.

24.          Welke stelling is juist?

I. Aanwijzingen van het college van PG’s bevatten verplicht op te volgen regels voor de opsporing en/of vervolging.

II. Overtreding van een aanwijzing van het college van PG’s door de politie kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van het OM.

a.    Uitsluitend stelling I is juist.

b.    Uitsluitend stelling II is juist.

c.    Stelling I en II zijn juist.

d.    Stelling I en II zijn niet juist.

 

25.          Welke stelling is juist?

I. Het OM mag in het algemeen belang van vervolging afzien.

II. Van opsporing mag worden afgezien wegens een beperkte recherchecapaciteit.

a.    Uitsluitend stelling I is juist.

b.    Alleen stelling II is juist.

c.     Stelling I en II zijn juist.

d.    Stelling I en II zijn niet juist.