Zakboek Strafvordering voor de HulpOvJ
hoofdstuk 5
of
Zakboek Strafvordering en Strafrecht voor de Opsporingsambtenaar hoofdstuk 5
1.
Welke
stelling is juist?
I. Onderzoek aan het lichaam moet altijd gericht zijn op ibn.
II. Opsporingsambtenaren zijn ingevolge het Wetboek van strafvordering wel
bevoegd tot onderzoek aan het lichaam maar niet tot onderzoek in het lichaam.
a. Uitsluitend stelling I is juist.
b. Uitsluitend stelling II is juist.
c. Stelling I en II zijn juist.
d. Stelling I en II zijn niet juist.
2.
Welke
stelling is juist?
I. Ook niet-verdachten mogen onder voorwaarden ter opsporing aan het lichaam
worden onderzocht.
II. Aan de wettelijke voorwaarden vereist voor kledingonderzoek behoeft niet
voldaan te worden ingeval van toestemming van degene die aan de kleding
onderzocht wordt.
a. Uitsluitend stelling I is juist.
b. Uitsluitend stelling II is juist.
c. Stelling I en II zijn juist.
d. Stelling I en II zijn niet juist.
3. Twee surveillerende agenten van politie ontdekken op heterdaad in het plaatselijke winkelcentrum een handelaar in verdovende middelen die harddrugs verkoopt aan gebruikers.
a. Deze agenten zijn uitsluitend bevoegd de verdachte handelaar aan het lichaam te onderzoeken en niet ook in het lichaam.
b. Deze agenten zijn bevoegd tot onderzoek aan én in het lichaam van de verdachte.
c. De hulpOvJ is uitsluitend bevoegd tot het bevelen van onderzoek aan het lichaam van de verdachte.
d. De hulpOvJ is bevoegd tot het bevelen van onderzoek in én aan het lichaam.
4.
De hulpOvJ
heeft bepaald dat de handelaar in verdovende middelen aan zijn lichaam mag
worden onderzocht. Welke stelling is juist?
I. Het onderzoek aan het lichaam dient op een besloten plaats verricht te
worden.
II. Het onderzoek aan het lichaam dient zoveel mogelijk door een persoon van
hetzelfde geslacht als de verdachte verricht te worden.
a. Uitsluitend stelling I is juist.
b. Uitsluitend stelling II is juist.
c. Stelling I en II zijn juist.
d. Stelling I en II zijn niet juist.
5.
De agenten
willen in het kader van een opsporingsonderzoek aan het lichaam onder de voeten
en in de mondholte van de verdachte voelen of hij daar verdovende middelen
heeft verstopt. Welke stelling is juist?
I. Het uitwendig bekijken van de oppervlakte van het onderlichaam valt onder
onderzoek in het lichaam.
II. Het inwendig manueel onderzoek van de mond valt onder onderzoek aan het
lichaam.
a. Uitsluitend stelling I is juist.
b. Uitsluitend stelling II is juist.
c. Stelling I en II zijn juist.
d. Stelling I en II zijn niet juist.
6. Mag een door een opsporingsambtenaar ter zake burengerucht (art. 431 Sr) staande gehouden verdachte ter opsporing aan de kleding worden onderzocht?
a. Nee, een staande gehouden verdachte mag in het kader van Sv ter opsporing immers niet aan de kleding worden onderzocht.
b. Nee, het betreft hier immers een overtreding en geen misdrijf.
c. Ja, mits er ernstige bezwaren bestaan tegen deze verdachte én de (hulp)OvJ een bevel tot onderzoek aan de kleding heeft gegeven.
d. Ja, mits er ernstige bezwaren tegen de verdachte bestaan.
7. Een verdachte ter zake inbraken wordt buiten heterdaad aangehouden. Zijn de opsporingsambtenaren bevoegd tot een opsporingsonderzoek aan de kleding van deze verdachte?
a. Ja, mits er ernstige bezwaren tegen de verdachte bestaan.
b. Ja, mits er ernstige bezwaren bestaan tegen deze verdachte én de (hulp)OvJ een bevel tot onderzoek aan de kleding heeft gegeven.
c. Nee, omdat er geen sprake meer is van heterdaad.
d. Nee, omdat deze bevoegdheid slechts toekomt aan de (hulp)OvJ.
8. Welke stelling is juist?
I. Tot het opsporingsonderzoek aan de kleding gebaseerd op Sv behoort ook het
onderzoek van de meegevoerde bagage.
II. Tot de insluitingsfouillering behoort ook het onderzoek van voorwerpen die
de ingeslotene bij zich draagt of met zich mee voert.
a. Uitsluitend stelling I is juist.
b. Uitsluitend stelling II is juist.
c. Stelling I en II zijn juist.
d. Stelling I en II zijn niet juist.
9. Naar aanleiding van vele inbraken in een bepaalde woonwijk wordt daar extra gesurveilleerd. Na een aantal dagen worden de inspanningen van de politie beloond: op heterdaad kan een woninginbreker aangehouden worden. Omdat er bij diverse inbraken in de wijk kennelijk door de dader telkens sigarettenpeuken zijn achtergelaten en de aangehouden verdachte bekend is als roker, wil de politie graag tot een DNA-onderzoek overgaan.
a. Een DNA-onderzoek is uitsluitend ter zake verdenking van een 67,1 misdrijf mogelijk.
b. Voor een DNA-onderzoek zijn ernstige bezwaren vereist.
c. De hulpOvJ is niet bevoegd tot het vorderen van een DNA-onderzoek.
d. Uitsluitend een verdachte kan gedwongen worden tot afname van celmateriaal voor een DNA-onderzoek en niet bijv. een getuige/slachtoffer.
10. Welke stelling is
juist?
I. Celmateriaal mag uitsluitend afgenomen worden voor DNA-onderzoek of
onderzoek naar een aangewezen ernstige besmettelijke ziekte.
II. In geval van zwaarwegende redenen mag het DNA-onderzoek worden verricht aan
celmateriaal op voorwerpen, die van de verdachte in beslag genomen zijn, of aan
celmateriaal, dat op andere wijze verkregen is.
a. Uitsluitend stelling I is juist.
b. Uitsluitend stelling II is juist.
c. Stelling I en II zijn juist.
d. Stelling I en II zijn niet juist.
11. Welke stelling is
juist?
I. Een rechter kan tot veroordeling van een verdachte komen op basis van de
resultaten van een sectie en een DNA-onderzoek, ook zonder enig aanvullend
bewijs.
II. Als dit noodzakelijk is voor de tenuitvoerlegging van het bevel celafname
van een veroordeelde, kan de OvJ de aanhouding van die veroordeelde bevelen.
a. Uitsluitend stelling I is juist.
b. Uitsluitend stelling II is juist.
c. Stelling I en II zijn juist.
d. Stelling I en II zijn niet juist.
12. Met betrekking tot een identificatiefouillering geldt:
a. Dat ook door de verdachte meegevoerde voorwerpen onderzocht mogen worden.
b. Dat de identificatiefouillering uitsluitend bij aanhouding mag worden toegepast.
c. Dat de identificatiefouillering niet in het openbaar mag worden toegepast.
d. Dat van een identificatiefouillering pv moet worden opgemaakt dat aan de OvJ ter beschikking moet worden gesteld.
13. Welke stelling is
juist?
I. Een opsporingsonderzoek aan de kleding op basis van art. 56 Sv mag door een
opsporingsambtenaar uitsluitend plaats vinden bij een aangehouden verdachte.
II. Voor een opsporingsonderzoek aan de kleding op basis van art. 56 Sv zijn
ernstige bezwaren vereist.
a. Uitsluitend stelling I is juist.
b. Uitsluitend stelling II is juist.
c. Stelling I en II zijn juist.
d. Stelling I en II zijn niet juist.
14. Voor een veiligheidsfouillering geldt dat deze onder voorwaarden:
a. Niet toegepast mag worden op voorwerpen die de verdachte bij zich draagt.
b. Uitsluitend op bevel van een (hulp)OvJ toegepast mag worden.
c. Uitsluitend bij onmiddellijk levensgevaar toegepast mag worden.
d. Onder voorwaarden toegepast kan worden bij iedere persoon, ook bij gevaar voor de veiligheid van derden.
15. Welke stelling is
juist?
I. Iedere persoon die door de politie wordt vervoerd, mag aan zijn kleding
onderzocht worden op de aanwezigheid van voorwerpen die een gevaar voor de
veiligheid van betrokkene of voor anderen kunnen vormen, zonder dat hieraan
verdere voorwaarden worden gesteld.
II. Als de politie een persoon vervoert dan mogen de voorwerpen die die
persoon met zich mee voert niet aan een veiligheidsonderzoek worden
onderworpen.
a. Uitsluitend stelling I is juist.
b. Uitsluitend stelling II is juist.
c. Stelling I en II zijn juist.
d. Stelling I en II zijn niet juist.