25 VRAGEN VERDACHTE T/M BIJZONDERE WETTEN
OVERALL 2
Zakboek Strafvordering voor de HulpOvJ
hoofdstuk 2 t/m 11
of
Zakboek Strafvordering en Strafrecht voor de Opsporingsambtenaar hoofdstuk 2
t/m 10
Auteursrechten voorbehouden www.zakboekenpolitie.com
1.
Welke stelling is juist?
I. Voor ivs of vh van een minderjarige kan elke daartoe geschikte plaats worden
aangewezen.
II. De Ambtsinstructie verplicht de ambtenaar uit eigen beweging én z.s.m. een
familielid of een huisgenoot van de ingesloten minderjarige op de hoogte van de
insluiting te stellen, tenzij onderzoeksbelangen zich hiertegen verzetten.
a. Uitsluitend stelling I is juist.
b. Uitsluitend stelling II is juist.
c. Stelling I en II zijn juist.
d. Stelling I en II zijn niet juist.
2.
Een raadsman vraagt na het
bezoek aan de verdachte tijdens het ophouden voor onderzoek om inzage van de
processtukken. Welke stelling is juist?
I. De verdachte én diens raadsman hebben pas vanaf de ivs het recht om van de
processtukken kennis te nemen.
II. De hulpOvJ is bevoegd om in het belang van het onderzoek de kennisneming
van bepaalde stukken aan de verdachte en diens raadsman te onthouden.
a. Uitsluitend stelling I is juist.
b. Uitsluitend stelling II is juist.
c. Stelling I en II zijn juist.
d. Stelling I en II zijn niet juist.
3.
Een verdachte heeft tijdens
het verhoor door de politie een kennelijk leugenachtige verklaringen afgelegd.
Welke stelling is juist?
I. Een kennelijk leugenachtige verklaring van de verdachte kan als bewijs tegen
hemzelf gebruikt worden.
II. Het bewijs dat een verdachte kennelijk leugenachtig heeft verklaard dient
uit een andere bron te komen dan uit een verklaring van de verdachte zelf.
a. Uitsluitend stelling I is juist.
b. Uitsluitend stelling II is juist.
c. Stelling I en II zijn juist.
d. Stelling I en II zijn niet juist.
4.
Welke stelling is juist?
I. Als een getuige ter zitting gebruik heeft gemaakt van zijn verschoningsrecht
dan mag de rechter de eerder afgelegde verklaring van deze getuige bij de
politie (opgenomen in een proces-verbaal) niet als bewijs gebruiken.
II. De wetgever heeft opsporingsambtenaren en rechters verplicht om personen
die door hen als getuige worden gehoord uitdrukkelijk te wijzen op een mogelijk
verschoningsrecht.
a. Uitsluitend stelling I is juist.
b. Uitsluitend stelling II is juist.
c. Stelling I en II zijn juist.
d. Stelling I en II zijn niet juist.
5. Onrechtmatig verkregen bewijs:
a. Kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
b. Kan niet leiden tot strafmatiging.
c. Mag door de rechter niet als bewijs gebruikt worden.
d. Alleen vruchten van onrechtmatig verkregen bewijs mogen door de rechter niet als bewijs gebruikt worden.
6. Omdat er twijfel ontstaat over de juistheid van opgegeven identiteitsgegevens door de verdachte van baldadigheid (overtreding) wordt door één van de opsporingsambtenaren aan die verdachte gevraagd om identificatie. Als de verdachte aanstalten maakt om weg te lopen beveelt de opsporingsambtenaar de verdachte stil te blijven staan.
a. De verdachte is verplicht op vragen naar zijn identificerende persoonsgegevens te antwoorden.
b. De verdachte is bij een verdenking van een overtreding (baldadigheid) niet verplicht zich op bevel van de opsporingsambtenaar te identificeren.
c. Het opgeven van valse identificerende persoonsgegevens is niet strafbaar.
d. Voor het opgeven van valse identificerende persoonsgegevens mag buiten heterdaad staande gehouden worden.
7.
Voor nader onderzoek moet
een verdachte verder van zijn vrijheid beroofd worden. Welke stelling is juist?
I. Iedere opsporingsambtenaar is bevoegd tot het geven van een bevel ophouden
onderzoek aan een verdachte.
II. Gebruikt men een aanzienlijk deel van de nachtelijke uren (tussen 00.00 en
09.00 uur) voor onderzoek waardoor de verdachte van diens nachtrust wordt
beroofd, dan moet die gebruikte tijd van de ter beschikking staande
onderzoekstijd afgetrokken worden.
a. Uitsluitend stelling I is juist.
b. Uitsluitend stelling II is juist.
c. Stelling I en II zijn juist.
d. Stelling I en II zijn niet juist.
8.
Welke stelling is juist?
I. Maatregelen in het belang van het onderzoek mogen ook bevolen worden tegen
een zich in vrijheid bevindende verdachte.
II. Onderzoeksmaatregelen zijn allesomvattend opgesomd in het Wetboek van
strafvordering.
a. Uitsluitend stelling I is juist.
b. Uitsluitend stelling II is juist.
c. Stelling I en II zijn juist.
d. Stelling I en II zijn niet juist.
9. De verdachte zal voor een vordering inbewaringstelling worden geleid voor de RC. Binnen welke termijn moet die voorgeleiding plaatsvinden?
a. 3 dagen en 18 uur, te rekenen vanaf de aanhouding van de verdachte.
b. 3 dagen en 18 uur, te rekenen vanaf de ivs.
c. 3 dagen, te rekenen vanaf de aanhouding van de verdachte.
d. Uiterlijk binnen de verlenging van de inverzekeringstelling.
10.
Een verdachte terzake
belaging is geschorst uit diens inbewaringstelling. Kort na die schorsing
overtreedt hij de aan hem door de rechter opgelegde bijzondere voorwaarde dat
hij niet meer in de straat waar het slachtoffer van de belaging woont mag
komen. Welke stelling is juist?
I. Dit soort bijzondere voorwaarden (straatverbod) is niet toegestaan.
II. De opsporingsambtenaar die constateert dat de verdachte een opgelegde
schorsingsvoorwaarde niet nakomt, is zelfstandig bevoegd tot aanhouding van de
verdachte.
a. Uitsluitend stelling I is juist.
b. Uitsluitend stelling II is juist.
c. Stelling I en II zijn juist.
d. Stelling I en II zijn niet juist.
11.
Welke stelling is juist?
I. Ook een lagere opsporingsambtenaar is ingevolge het Wetboek van
Strafvordering bevoegd tot onderzoek aan het lichaam.
II. Alleen de hulpOvJ is bevoegd tot het bevelen van een onderzoek in het
lichaam.
a. Uitsluitend stelling I is juist.
b. Uitsluitend stelling II is juist.
c. Stelling I en II zijn juist.
d. Stelling I en II zijn niet juist.
12.
Welke stelling is juist?
I. Schouw geeft geen bevoegdheid tot heimelijk inkijken.
II. Onder de bijzondere opsporingsbevoegdheid sporen veiligstellen is begrepen
de bevoegdheid verpakkingen open te maken.
a. Uitsluitend stelling I is juist.
b. Uitsluitend stelling II is juist.
c. Stelling I en II zijn juist.
d. Stelling I en II zijn niet juist.
13. Een particuliere bewaker van een grootwinkelbedrijf houdt op heterdaad een verdachte van winkeldiefstal aan. Is deze bewaker bevoegd tot inbeslagneming van de kennelijk gestolen goederen?
a. Nee, een burger is niet bevoegd tot ibn.
b. Neen, tenzij niet op de komst van een opsporingsambtenaar gewacht kan worden.
c. Ja, ook als de bewaker voor de ibn een kledingonderzoek moet verrichten.
d. Ja, mits de verdachte de goederen met zich voert.
14.
De RC verricht
onderzoekshandelingen in een drugszaak. Na een doorzoeking in die zaak in de
woning van de verdachte komt er uit diverse bronnen betrouwbare informatie
binnen dat er een nog een grote partij drugs verborgen ligt in een loods van de
verdachte. De hulpOvJ besluit dat de loods met spoed moet worden doorzocht ter
ibn. Welke stelling is juist?
I. De hulpOvJ is bij dringende noodzakelijkheid én mits het optreden van de OvJ
niet kan worden afgewacht bevoegd tot doorzoeking van de loods. Meer eisen
worden niet gesteld.
II. Nu de RC reeds onderzoekshandelingen verricht moet de OvJ een vordering
doorzoeking bij de RC moeten doen.
a. Uitsluitend stelling I is juist.
b. Uitsluitend stelling II is juist.
c. Stelling I en II zijn juist.
d. Stelling I en II zijn niet juist.
15.
Welke stelling is juist?
I. De Algemene Wet op het Binnentreden geeft ook bevoegdheden tot binnentreden.
II. De Algemene Wet op het Binnentreden is in geval een woning wordt betreden
steeds van toepassing, tenzij een andere wet daarvan afwijkt.
a. Uitsluitend stelling I is juist.
b. Uitsluitend stelling II is juist.
c. Stelling I en II zijn juist.
d. Stelling I en II zijn niet juist.
16. Twee agenten zijn naar een woning gezonden in verband met een vermoedelijk gaslek in die woning. Ter plaatse gekomen zien de agenten de achterdeur openstaan en ruiken ze inderdaad een sterke gaslucht afkomstig uit de betreffende woning. Er is kennelijk niemand in de woning aanwezig. Is er voor het binnentreden in die woning een schriftelijke machtiging vereist?
a. Nee, wel is een mondelinge machtiging van de (hulp)OvJ vereist.
b. Ja, er is immers sprake van een woning.
c. Nee, omdat de achterdeur van de woning open staat.
d. Nee, omdat voor dit soort gevallen een uitzondering is opgenomen in de Algemene wet op het binnentreden.
17.
Ingevolge art. 7 Algemene
wet op het binnentreden kan tussen middernacht en 6 uur 's morgens slechts
zonder toestemming van de bewoner worden binnengetreden, voor zover dit
dringend noodzakelijk is en, indien krachtens een machtiging wordt
binnengetreden, de machtiging dit uitdrukkelijk bepaalt. Welke stelling is
juist?
I. Deze bepaling is ook van toepassing als de eerste stap vóór middernacht in
de woning is gezet en de binnentreders ook na middernacht in de woning willen
blijven.
II. Indien na het uitschrijven van de machtiging de aanvankelijk aanwezig
geachte én in de machtiging vermelde dringende noodzakelijkheid vervalt mag nog
steeds op grond van de al uitgeschreven machtiging binnengetreden worden.
a. Uitsluitend stelling I is juist.
b. Uitsluitend stelling II is juist.
c. Stelling I en II zijn juist.
d. Stelling I en II zijn niet juist.
18. Met betrekking tot de machtiging tot binnentreden geldt het volgende.
a. De machtiging mag bij verdenking van een vh-misdrijf en dringende noodzaak mondeling gegeven worden, mits dit later schriftelijk wordt vastgelegd.
b. De machtiging afgegeven voor een bepaald pand dekt ook het binnentreden in andere woningen in het betreffende pand die de gemachtigde pas na het binnentreden tegenkomt.
c. Bij een vermoeden van meer woningen in een bepaald pand mag als omschrijving van de binnen te treden woningen in de machtiging als omschrijving gebruikt worden ‘de woning(en) gelegen in perceel (..)’. In dat geval mogen alle woningen gelegen in dat pand betreden worden.
d. Als de geldigheidsduur van de machtiging in dagen is aangegeven, verloopt de machtiging om 00.00 uur van de laatst aangegeven dag. De ambtenaren zullen dan de woning moeten verlaten, een nieuwe machtiging binnentreden moeten hebben of toestemming tot verder verblijf moeten krijgen.
19. Voor stelselmatige observatie geldt:
a. Dat alleen verdachten stelselmatig geobserveerd mogen worden.
b. Dat de wettelijke regels voor stelselmatige observatie gelden voor zowel het observeren van personen als voorwerpen.
c. Dat voor stelselmatige observatie geen woning betreden mag worden.
d. Dat stelselmatige observatie alleen door speciaal opgeleide opsporingsambtenaren mag plaatsvinden.
20.
Welke stelling is juist?
I. Voor het tappen van niet voor het publiek bestemde communicatie die
plaatsvindt met gebruikmaking van de diensten van een aanbieder van een
communicatiedienst is een bevel van de RC vereist.
II. Ook in geval van zware overtredingen mag getapt worden.
a. Uitsluitend stelling I is juist.
b. Uitsluitend stelling II is juist.
c. Stelling I en II zijn juist.
d. Stelling I en II zijn niet juist.
21.
Welke stelling is juist?
I. Misdrijven die geen klachtmisdrijf zijn mogen ook ambtshalve opgespoord en vervolgd
worden (geen aangifte vereist).
II. Relatieve klachtmisdrijven zijn door de wetgever aangewezen misdrijven die
vanwege een bepaalde familierelatie tussen het slachtoffer en de verdachte niet
of uitsluitend op klacht opgespoord en vervolgd mogen worden.
a. Uitsluitend stelling I is juist.
b. Uitsluitend stelling II is juist.
c. Stelling I en II zijn juist.
d. Stelling I en II zijn niet juist.
22.
Welke stelling is juist?
I. De RC is ambtshalve belast met de uitoefening van toezichthoudende
bevoegdheden over het opsporingsonderzoek.
II. De RC waakt tegen nodeloze vertraging van het opsporingsonderzoek.
a. Uitsluitend stelling I is juist.
b. Uitsluitend stelling II is juist.
c. Stelling I en II zijn juist.
d. Stelling I en II zijn niet juist.
23. Wat kan de RC vorderen, bevelen of machtigen?
a. Conservatoir beslag bevelen.
b. Telefoontap machtigen.
c. Verstrekken inlichtingen van provider telecommunicatie vorderen.
d. Bevelen geven aan de OvJ.
24.
Welke stelling is juist?
I. De verdachte heeft het recht om alsnog een bloedproef te mogen ondergaan als
hij binnen een uur terugkomt op zijn aanvankelijke weigering tot het ondergaan
van die bloedproef.
II. Bestuurder volgens de WVW is ook degene die in een rijdende auto vanaf de
bijrijdersplaats aan de handrem trekt.
a. Uitsluitend stelling I is juist.
b. Uitsluitend stelling II is juist.
c. Stelling I en II zijn juist.
d. Stelling I en II zijn niet juist.
25.
Welke stelling is juist?
I. Voor aangewezen gedragingen in de zin van de Wet administratiefrechtelijke
handhaving verkeersvoorschriften is niet van belang of er bij die gedragingen
letsel aan personen is ontstaan of schade aan goederen is toegebracht.
II. Ook de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften kent
strafbare feiten.
a. Uitsluitend stelling I is juist.
b. Uitsluitend stelling II is juist.
c. Stelling I en II zijn juist.
d. Stelling I en II zijn niet juist.