Zakboek Strafvordering voor de HulpOvJ
hoofdstuk 10
of
Zakboek Strafvordering en Strafrecht voor de Opsporingsambtenaar hoofdstuk 9
Auteursrechten
voorbehouden www.zakboekenpolitie.com
1.
Welke stelling is juist?
I. Aan de opsporingsambtenaar komt onder dezelfde voorwaarden als bedoeld in
art. 96b Sv (doorzoeking vervoermiddel ter ibn) de bevoegdheid toe tot het
doorzoeken van een plaats ter vastlegging van gegevens die op deze plaats op
een gegevensdrager zijn opgeslagen of vastgelegd.
II. De bevoegdheid tot doorzoeking mag pas worden toegepast als niet volstaan
kan worden met andere bevoegdheden (zoals het vorderen van gegevens of het
vorderen van de uitlevering van een voorwerp ter ibn).
a. Uitsluitend stelling I is juist.
b. Uitsluitend stelling II is juist.
c. Stelling I en II zijn juist.
d. Stelling I en II zijn niet juist.
2.
Welke stelling is juist?
I. De doorzoeking gegevens (art. 125i Sv) en ook de netwerkzoeking (art. 125j
Sv) dienen gericht te zijn op reeds opgeslagen of vastgelegde gegevens (en dus
niet op toekomstige gegevens).
II. Ook gegevens die op het moment van de doorzoeking binnenkomen mogen worden
vastgelegd.
a. Uitsluitend stelling I is juist.
b. Uitsluitend stelling II is juist.
c. Stelling I en II zijn juist.
d. Stelling I en II zijn niet juist.
3.
Welke stelling is juist?
I. Schouw is een op ibn gericht dwangmiddel.
II. Ook de hulpOvJ is bevoegd tot schouw.
a. Uitsluitend stelling I is juist.
b. Uitsluitend stelling II is juist.
c. Stelling I en II zijn juist.
d. Stelling I en II zijn niet juist.
4. Aan het politiebureau komt een slachtoffer aangifte doen van een klachtmisdrijf. Welk alternatief is juist?
a. Een klacht is een schriftelijke aangifte.
b. De aangifte moet opgenomen worden door de hulpOvJ.
c. Een klacht is een aangifte met een verzoek tot vervolging.
d. Ambtshalve vervolgbare feiten kunnen ook opgespoord worden zonder klacht of aangifte maar nooit tegen de wil van het slachtoffer.
5. Wat is een absoluut klachtmisdrijf?
a. Belaging (stalking) (art. 285b Sr).
b. Afpersing (art. 317 Sr).
c. Bedreiging (art. 285 Sr).
d. Vernieling van een gebouw (art. 352 Sr).
6. Wat is géén relatief klachtmisdrijf?
a. Diefstal (art. 310 Sr).
b. Vernieling (art. 350 Sr).
c. Afpersing (art. 317 Sr).
d. Mishandeling (art. 300 Sr).
7.
Welke stelling is juist?
I. De klachttermijn start bij relatieve klachtdelicten pas een dag nadat de
identiteit van de verdachte aan de tot klachtgerechtigde bekend is geworden.
II. Geregistreerd partnerschap wordt gelijkgesteld met het huwelijk en
geregistreerde partner met echtgenoot.
a. Uitsluitend stelling I is juist.
b. Uitsluitend stelling II is juist.
c. Stelling I en II zijn juist.
d. Stelling I en II zijn niet juist.
8. Voor het intrekken van een klacht geldt:
a. Dat intrekking niet mogelijk is.
b. Dat intrekking uitsluitend mogelijk is binnen twee weken na indienen van de klacht.
c. Dat intrekking bij dezelfde hulpOvJ moet plaatsvinden als waar de klacht gedaan werd.
d. Dat met het opsporingsonderzoek niet gewacht behoeft te worden tot de termijn waarbinnen intrekking mogelijk is, is verstreken.
9.
Welke stelling is juist?
I. Een klacht kan worden ingediend gedurende drie maanden na de dag waarop de
klachtgerechtigde kennis heeft genomen van het gepleegde feit.
II. Bij voortdurende delicten (zoals belaging) loopt de klachttermijn niet
zolang het delict voortduurt.
a. Uitsluitend stelling I is juist.
b. Uitsluitend stelling II is juist.
c. Stelling I en II zijn juist.
d. Stelling I en II zijn niet juist.
10. Met betrekking tot klachtdelicten geldt:
a. Dat ook opsporingshandelingen ter zake van een klachtdelict zonder klacht achterwege moeten blijven, tenzij de tot klachtgerechtigde anders wenst.
b.
Dat het niet voldoen aan klachtvereisten
leidt tot niet-ontvankelijkheid van de OvJ.
c. Dat de RC bij een absoluut klachtmisdrijf een machtiging tot vervolging moet geven.
d. Dat ook een klacht ingediend door één van de wettelijke vertegenwoordigers van een kind, dat nog geen 16 jaar is, volstaat voor vervolging, zelfs al geeft de andere vertegenwoordiger daarvoor géén toestemming.
11.
Welke stelling is juist?
I. Bij het niet nakomen van een door de RC gegeven bevel tot handhaving
openbare orde is iedere opsporingsambtenaar bevoegd de verdachte aan te houden
en opnieuw te geleiden voor de OvJ.
II. Aanhouding van een uit de vh geschorste verdachte ter zake het niet nakomen
van schorsingsvoorwaarden kan alleen na bevel van de OvJ.
a. Uitsluitend stelling I is juist.
b. Uitsluitend stelling II is juist.
c. Stelling I en II zijn juist.
d. Stelling I en II zijn niet juist.
12.
Welke stelling is juist?
I. De opsporingsambtenaar is bevoegd ter aanhouding van de verdachte ter zake het
niet nakomen van een door de RC gegeven bevel ter handhaving van de openbare
orde, elke plaats te betreden én ter aanhouding te doorzoeken.
II. Voor de in stelling I genoemde doorzoeking is een machtiging van de RC
vereist.
a. Uitsluitend stelling I is juist.
b. Uitsluitend stelling II is juist.
c. Stelling I en II zijn juist.
d. Stelling I en II zijn niet juist.