1.   Wat is het doel van het proces-verbaal?

a.   Het aantonen van de schuld van de verdachte en het mogelijk maken van toezicht op de opsporing

b.   Waarheidsvinding en het vaststellen dat een strafbaar feit is gepleegd.

c.   Waarheidsvinding en toezicht op de opsporing.

d.   Alleen waarheidsvinding.

 

2.   Stelling I: Als een opsporingsverrichting niets heeft opgeleverd hoeft dit niet te worden vastgelegd in een proces-verbaal.
Stelling II: De opsporingsambtenaar kan zelf uitmaken wanneer hij het proces-verbaal van een opsporingsverrichting opmaakt als dit maar gebeurt voor het inzenden van het dossier.

a.   Uitsluitend stelling I is juist.

b.   Uitsluitend stelling II is juist.

c.   Stelling I en II zijn juist.

d.   Stelling I en II zijn niet juist.

 

3.   Stelling I: Aan het proces-verbaal van een buitengewoon opsporingsambtenaar komt bijzondere/unieke bewijskracht toe als de ambtenaar bevoegd is om dat strafbare feit op te sporen.
Stelling II: Als een buitengewoon opsporingsambtenaar niet bevoegd is om het strafbare feit op te sporen kan het proces-verbaal/rapport van die ambtenaar toch als bewijsmiddel worden gebruikt.

a.   Uitsluitend stelling I is juist.

b.   Uitsluitend stelling II is juist.

c.   Stelling I en II zijn juist.

d.   Stelling I en II zijn niet juist.

 

4.   Mogen toezichthoudende bevoegdheden worden toegepast als een redelijk vermoeden van schuld bestaat dat iemand zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit?

a.   Ja, want het is gemakkelijker om toezichthoudende bevoegdheden te gebruiken.

b.   Ja, maar dan moet bij de aanwending van die bevoegdheden wel de aan de verdachte toekomende waarborgen in acht worden genomen.

c.   Nee, want bij toezicht moeten mensen meewerken en niemand kan verplicht worden om aan zijn eigen veroordeling mee te werken.

d.   Nee, want toezichthoudende bevoegdheden mogen alleen maar voorafgaand aan een redelijk vermoeden van schuld worden gebruikt.

 

5.   Stelling I: Aan een proces-verbaal dat niet is ondertekend komt geen bijzondere/unieke bewijskracht toe.
Stelling II: Als een proces-verbaal niet is ondertekend kan dit worden hersteld door alsnog te tekenen. Daarbij is het niet nodig om de datum van ondertekening aan te passen, omdat alleen de datum waarop de laatste tekstuele wijziging in het proces-verbaal is aangebracht daarvoor van belang is.

a.   Uitsluitend stelling I is juist.

b.   Uitsluitend stelling II is juist.

c.   Stelling I en II zijn juist.

d.   Stelling I en II zijn niet juist.

 

6.   Waarom is het van belang om de redenen van wetenschap te vermelden?

a.   Omdat dan onderscheid gemaakt kan worden tussen waarnemingen en conclusies.

b.   Omdat dan onderscheid gemaakt kan worden tussen waarnemingen van degene die de verklaring aflegt en dingen die deze van anderen heeft gehoord.

c.   Zowel a als b is juist.

d.   Geen van de bovenstaande antwoorden is juist.

 

7.   Moet de verbalisant een geweldsaanwending in het pv vastleggen?

a.   Ja, want dit staat in de ambtsinstructie

b.   Ja, want dit valt onder de verbaliseringsplicht.

c.   Nee, want dit moet op basis van de ambtsinstructie mondeling bij de meerdere worden gemeld.

d.   Nee, want dit is niet van belang voor de waarheidsvinding

 

8.   Het is voldoende als er in het proces-verbaal staat vermeld dat handboeien zijn gebruikt.

a.   Deze stelling klopt en is volledig.

b.   Deze stelling klopt. Dit is voor het proces-verbaal voldoende, maar het moet op basis van de ambtsinstructie wel schriftelijk worden gemeld bij de meerdere.

c.   Deze stelling klopt niet, want ook de feiten en omstandigheden die maakten dat de boeien werden gebruikt moeten worden vermeld in het proces-verbaal.

d.   Deze stelling klopt niet, want op het tijdstip waarop de boeien zijn aangelegd moet exact worden vermeld.

 

9.   Naar aanleiding van een openlijk geweldpleging zijn de aangever en drie vrienden van de aangever gehoord. Het laatste deel van de geweldpleging staat ook op beeld. Alles komt goed overeen en is zeer belastend voor de verdachten. De twee verdachten verklaren dat zij zijn aangevallen en beroepen zich op noodweer. Beide verdachten verklaren dat een vriend dit kan bevestigen. Eén van de aangevers is met hoofdletsel opgenomen in het ziekenhuis.
Wat geldt voor het horen van de vriend van de verdachten?

a.   Deze vriend moet worden gehoord, omdat dit voor de waarheidsvinding van belang is.

b.   Het is niet nodig deze vriend te horen, want deze zal toch hetzelfde verklaren als de verdachten.

c.   Het is niet nodig deze vriend te horen, want er zijn sowieso meer belastende dan ontlastende verklaringen.

d.   Het is niet nodig deze vriend te horen, want het geweld staat op beeld.

 

10.          Als een opsporingsambtenaar de verdachte herkent op een foto, dan is het wenselijk:

a.   Om de foto of een goede afdruk van de beelden bij het proces-verbaal van herkenning te voegen.

b.   Dat de verbalisant beschrijft waarvan hij de verdachte kent en waaraan hij deze herkent.

c.    Om bijzondere omstandigheden (bijv. dat de verbalisant al van een ander had gehoord dat deze verdachte op de beelden te zien zou zijn of dat meerdere personen gelijktijdig aan de herkenningsprocedure hebben deelgenomen) te vermelden.

d.   alle bovenstaande antwoorden zijn juist.

 

11.          Proces-verbaal 1: "Nadat ik de verdachte als verdacht van openlijke geweldpleging ter aanhouding had vastgepakt, voelde ik dat de verdachte bewoog in een richting tegengesteld aan die waarin ik hem trachtte te bewegen".
Proces-verbaal 2: " Nadat ik de verdachte als verdacht van openlijke geweldpleging ter aanhouding had vastgepakt, voelde ik dat de verdachte zich door middel van rukken en trekken trachtte te bewegen in een richting tegengesteld aan die waarin ik hem bewoog".

a.   Alleen proces-verbaal 1 bevat alle bestanddelen van een voltooide wederspannigheid (art. 180 Sr).

b.   Alleen proces-verbaal 2 bevat alle bestanddelen van een voltooide wederspannigheid (art. 180 Sr).

c.   Beide processen-verbaal bevatten alle bestanddelen van een voltooide wederspannigheid (art. 180 Sr).

d.   Deze processen-verbaal bevatten niet alle bestanddelen van een voltooide wederspannigheid (art. 180 Sr).

 

12.          Stelling I: aangezien pijn/letsel geen bestanddeel is van openlijk geweld is het niet van belang om de aangever te vragen of deze pijn of (licht) letsel heeft gehad.
Stelling II: als een verdachte van winkeldiefstal erkent het winkelgoed te hebben meegenomen is dit een bekennende verklaring.

a.   Uitsluitend stelling I is juist.

b.   Uitsluitend stelling II is juist.

c.   Stelling I en II zijn juist.

d.   Stelling I en II zijn niet juist.

 

13.          Bij een inbraak in een school wordt een vingerafdruk aangetroffen op de deur van het lokaal waaruit de goederen zijn weggenomen.  De vingerafdruk is zeer waarschijnlijk van de verdachte afkomstig. De verdachte is een bekende inbreker. De verdachte ontkent de inbraak te hebben gepleegd en verklaart dat zijn vingerafdruk daar kan zijn aangetroffen omdat zijn zoon daar op school zit. Moet hier onderzoek naar worden gedaan?

a.   Nee, want er hoeft nooit onderzoek naar een dergelijke verklaring te worden gedaan.

b.   Nee, want de verklaring van verdachte is onwaarschijnlijk.

c.   Nee, want de verklaring van verdachte is niet verifieerbaar.

d.   Ja, want de rechter moet dit kunnen weerleggen om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.

 

14.          Stelling I: Als een verdachte zijn verklaring intrekt kan de verklaring toch als bewijsmiddel worden gebruikt.
Stelling II: De politie mag de verdachte vragen naar de inhoud van het gesprek tussen de verdachte en de advocaat.

a.   Uitsluitend stelling I is juist.

b.   Uitsluitend stelling II is juist.

c.   Stelling I en II zijn juist.

d.   Stelling I en II zijn niet juist.

 

15.          Stelling I: Er hoeft geen beëdigd tolk te worden ingeschakeld als de verdachte en de verbalisant van mening zijn dat zij een vreemde taal voldoende beheersen om het verhoor in die taal te kunnen doen.
Stelling II: Vertolking mag uitsluitend geschieden in de moederstaal van verdachte.

a.   Uitsluitend stelling I is juist.

b.   Uitsluitend stelling II is juist.

c.   Stelling I en II zijn juist.

d.   Stelling I en II zijn niet juist.

 

16.          In een straat wordt een man bedreigd met een vuurwapen. Het wapen blijkt echt te zijn. De eerste eenheid die ter plaatse komt heeft telefonisch contact met de melder. De melder wil de garantie dat hij anoniem blijft voordat hij een verklaring aflegt. De verdachte blijkt een bekende beroepscrimineel te zijn die betrokken is geweest bij veel ernstige geweldsincidenten. Wat kan de eenheid doen?

a.   Zij kunnen de melder zelf als anonieme getuige horen, zodat de melder anoniem blijft en de verklaring toch als bewijsmiddel kan worden gebruikt.

b.   Zij kunnen de melder na overleg met de hulpofficier onder nummer horen.

c.   Zij kunnen (via de hulpOvJ) contact opnemen met de OvJ om te overleggen of de getuige als beperkt anonieme of bedreigde getuige zou moeten worden gehoord.

d.   Zowel b als c.

 

17.          De verbalisanten kiezen er na overleg met de hulpOvJ voor om de melder zelf onder nummer te horen en zeggen toe dat de getuige alleen anoniem en door de politie zal worden gehoord. Mag dit?

a.   Ja, de politie kan dit zelfstandig toezeggen.

b.   Ja, maar zij moeten de OvJ hierover informeren.

c.   Nee, er is een beslissing van de RC nodig.

d.   Nee, er is een beslissing van de OvJ nodig.

 

18.           Een opsporingsambtenaar wordt beledigd door een voorbijganger en legt dit vast in een proces-verbaal. De tweede aanwezige ambtenaar heeft de verdachte alleen maar boos horen schreeuwen naar zijn collega, maar kon niet precies verstaan wat de verdachte zei. Voegt een proces-verbaal van de tweede ambtenaar iets toe aan het bewijs?

a.   Ja, maar alleen als de verklaring van de tweede ambtenaar in hetzelfde proces-verbaal wordt opgenomen als de verklaring van de beledigde ambtenaar.

b.   Ja, het ondersteunt het eerste proces-verbaal.

c.   Nee, want het proces-verbaal van de eerste verbalisant heeft unieke bewijskracht en de rechter zal op basis hiervan de verdachte veroordelen.

d.   Nee, want de tweede ambtenaar heeft niet gehoord wat de verdachte zei.

 

19.          Een verdachte is eerder veroordeeld voor oplichting van een fietsenverkoper en wordt nu verdacht van een soortgelijk feit. De verdachte had zich zowel in de oude als in de nieuwe zaak voorgedaan als een geïnteresseerde aspirant-koper en heeft - om een proefrit te kunnen maken – een polstasje met inhoud achtergelaten.  In beide gevallen bleek achteraf in het polstasje alleen een stapel blanco enveloppen te zitten. In de oude zaak bekende de verdachte en daarom werd hij in die zaak veroordeeld. In de nieuwe zaak ontkent de verdachte iets met de zaak te maken te hebben. De aangever in de nieuwe zaak geeft echter een signalement op van de dader die opvallend goed overeenkomt met het signalement van de verdachte. Is er in die nieuwe zaak voldaan aan het wettelijke bewijsminimum?

a.   Ja, er is een eerdere veroordeling waarbij exact dezelfde unieke methode is gebruikt.

b.   Ja, mits de relevante stukken uit de oude zaak aan de stukken van de nieuwe zaak worden toegevoegd.

c.   Nee, want er is alleen een aangifte gedaan en één getuige is geen getuige en de eerdere veroordeling kan niet bijdragen aan een nieuwe veroordeling.

d.   Nee, want de oude zaak is al helemaal afgedaan.

 

20.          Stelling I: Er kan alleen aangifte worden gedaan door het slachtoffer of iemand die door het slachtoffer is gemachtigd.
Stelling II: Ook in een aangifte moeten de redenen van wetenschap worden vermeld.

a.   Uitsluitend stelling I is juist.

b.   Uitsluitend stelling II is juist.

c.   Stelling I en II zijn juist.

d.   Stelling I en II zijn niet juist.

 

21.          Is de politie verplicht om een aangifte op te nemen?

a.   Ja, tenzij het voornamelijk om een civiele kwestie gaat.

b.   Ja, tenzij op voorhand zonder twijfel duidelijk is dat het niet om een strafbaar feit gaat.

c.   Nee, maar de politie moet de weigering wel vastleggen in een mutatie.

d.   Nee, als er onvoldoende capaciteit is hoeft dit niet.

 

22.          Aan het besluit tot inzet van een bijzondere opsporingsbevoegdheid (bijvoorbeeld het vorderen van gegevens) gaat meestal een schriftelijke aanvraag vooraf.
Stelling I: In dergelijke aanvragen hoeven de redenen van wetenschap niet te worden genoemd.
Stelling II: De aanvraag is alleen bedoeld voor degene die de beslissing neemt of de bevoegdheid moet worden ingezet.

a.   Uitsluitend stelling I is juist.

b.   Uitsluitend stelling II is juist.

c.   Stelling I en II zijn juist.

d.   Stelling I en II zijn niet juist.

 

23.          Stelling I: Aangezien een confrontatie nogmaals kan worden gedaan is het nooit nodig om te overleggen met de OvJ over de noodzaak en het soort confrontatie.
Stelling II: Ook een confrontatie waarbij geen herkenning heeft plaatsgevonden moet in het pv worden vermeld.

a.   Uitsluitend stelling I is juist.

b.   Uitsluitend stelling II is juist.

c.   Stelling I en II zijn juist.

d.   Stelling I en II zijn niet juist.

 

24.          Stelling I: Het is van belang om altijd in het pv op te nemen onder wie het voorwerp in beslag is genomen.
Stelling II: Om met het inbeslaggenomen voorwerp te handelen als ware het onttrokken aan het verkeer heeft de OvJ geen afstandsverklaring nodig.

a.   Uitsluitend stelling I is juist.

b.   Uitsluitend stelling II is juist.

c.   Stelling I en II zijn juist.

d.   Stelling I en II zijn niet juist.

 

25.          Een verdachte wordt gehoord in verband met een zware mishandeling. Na het verhoor vraagt de verdachte aan de verhoorders om inzage in de aangifte. Wat kunnen zij het beste doen?

a.   Aangezien het schadelijk zou kunnen zijn voor het onderzoek kunnen zij weigeren om aan het verzoek te voldoen.

b.   De verdachte heeft hier recht op, dus zij kunnen de verdachte de aangifte laten lezen.

c.   De verdachte heeft hier recht op, dus zij kunnen de verdachte de aangifte laten lezen. Maar achteraf moeten zij (via de hulpOvJ) wel de OvJ informeren.

d.   Het verzoek (via de hulpOvJ) doorgeleiden aan de OvJ.