25 VRAGEN DWANGMIDDELEN PERSOONLIJKE VRIJHEID
Zakboek Strafvordering voor de HulpOvJ hoofdstuk 4
of
Zakboek Strafvordering en Strafrecht voor de Opsporingsambtenaar hoofdstuk 4

Auteursrechten voorbehouden www.zakboekenpolitie.com

 

1.       Direct na het pinnen is het slachtoffer onder bedreiging met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp door twee verdachten beroofd van het gepinde geld. Tezamen met het slachtoffer stelt de ter plaatse gekomen politie in de omgeving van de pinautomaat een onderzoek in naar de dader. Op aanwijzing van het slachtoffer wordt een paar straten verder één van de verdachten fietsend aangetroffen. Welk alternatief is juist?

a.    Staande houden van een verdachte mag niet buiten heterdaad plaats vinden.

b.    Een opsporingsambtenaar moet er voor zorgdragen dat een door hem aangehouden verdachte door hem persoonlijk voor een hulpOvJ wordt geleid.

c.     Een burger is niet bevoegd tot aanhouding van een verdachte.

d.    Verzet tegen een opsporingsambtenaar die onrechtmatig aanhoudt, is niet strafbaar.

2.       Door een tweetal andere in de omgeving surveillerende agenten wordt aan de hand van het opgegeven signalement de tweede verdachte uit vraag 1 aangetroffen. Er is inmiddels ruim twee uur verstreken na de beroving. Kan hier toch nog sprake zijn van ontdekking op heterdaad?

a.    Nee, omdat dit andere opsporingsambtenaren zijn dan de opsporingsambtenaren die met het slachtoffer op zoek waren naar de verdachten.

b.    Nee, tenzij er vrijwel onafgebroken naar de verdachte gezocht is.

c.     Ja, mits de opsporingsambtenaren het feit ook zelf op heterdaad ontdekt hebben.

d.    Ja, omdat er nog geen drie uur verstreken zijn na de ontdekking van het strafbare feit.

3.       Omdat er twijfel ontstaat over de juistheid van de opgegeven personalia van de verdachte wordt door één van de opsporingsambtenaren van de verdachte gevorderd om inzage van een geldig identiteitsbewijs. Als de verdachte aanstalten maakt om weg te lopen, beveelt de opsporingsambtenaar de verdachte stil te blijven staan.

a.    Een verdachte is verplicht op vragen naar zijn personalia te antwoorden.

b.    Een verdachte is niet verplicht op vordering van een opsporingsambtenaar een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden.

c.     Alleen van een aangehouden verdachte mag bevolen worden een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden.

d.    Weigering om te voldoen aan een bevel om stil te blijven staan, levert niet het misdrijf van art. 184 Sr op (niet voldoen aan bevel/vordering).

4.       Voor welk(e) feit(en) mag een verdachte buiten heterdaad aangehouden worden?

a.    Eenvoudige mishandeling (art. 300 Sr), vernieling (art. 350 Sr) en verlaten plaats ongeval met letsel (art. 7 WVW).

b.    Dood door schuld in het verkeer (art. 6 WVW).

c.     Eenvoudige mishandeling (art. 300 Sr) en het opgeven van valse identiteitsgegevens (art. 435 lid 4 Sr).

d.    Schuldheling (art. 417bis Sr) en wederspannigheid (art. 180 Sr).

5.       Wie is bevoegd tot aanhouding buiten heterdaad?

a.    Een ieder.

b.    Iedere opsporingsambtenaar, maar uitsluitend op bevel van de (hulp)OvJ.

c.     Als het bevel van de (hulp)OvJ niet kan worden afgewacht: iedere opsporingsambtenaar.

d.    Iedere hulpOvJ zonder dat daaraan verdere voorwaarden worden gesteld.

 

6.       Een aangehouden overvaller wordt overgebracht naar het politiebureau. Welke stelling is juist?
I. Een aangehouden verdachte heeft als regel het recht onverwijld geïnformeerd te worden over de reden van zijn aanhouding en van welk strafbaar feit hij verdacht wordt.
II. De termijn waarbinnen deze verdachte bij voortdurende vrijheidsneming voor de RC moet worden geleid is 3 dagen en 12 uur na diens aanhouding.

a.    Uitsluitend stelling I is juist.

b.    Uitsluitend stelling II is juist.

c.     Stelling I en II zijn juist.

d.    Stelling I en II zijn niet juist.

7.       Wanneer gaat de tijd voor het ophouden voor onderzoek van een aangehouden verdachte lopen?

a.    Vanaf de aanhouding.

b.    Vanaf de aankomst op de plaats waar het onderzoek verricht gaat worden.

c.     Vanaf de aankomst op het politiebureau.

d.    Vanaf het bevel ophouden voor onderzoek.

8.       Een verdachte is aangehouden ter zake verdenking van diefstal uit een winkel. Na onderzoek aan het politiebureau blijkt dit op een misverstand te berusten. De ex-verdachte wil zo snel mogelijk in vrijheid gesteld worden om haar kinderen van school te halen. De hulpOvJ is nog druk bezig met een onverwacht groot aantal voorgeleidingen aan een ander politiebureau. Welke stelling is juist?
I : Het afhoren van een verdachte door een opsporingsambtenaar voorafgaande aan de voorgeleiding bij de hulpOvJ is niet toegestaan.
II. Een aangehouden verdachte dient altijd voorgeleid te worden aan een hulpOvJ, ook als de verdachte uitdrukkelijk te kennen geeft op die voorgeleiding geen prijs te stellen.

a.    Uitsluitend stelling I is juist.

b.    Uitsluitend stelling II is juist.

c.     Stelling I en II zijn juist.

d.    Stelling I en II zijn niet juist.

9.       Na een melding van een inbraak zien twee opsporingsambtenaren de verdachte als bestuurder van een auto rijden. De opsporingsambtenaren willen de verdachte ter aanhouding een stopteken geven. Welke stelling is juist?
I. Opsporingsambtenaren mogen een verdachte een stopteken ter staande houding of aanhouding geven.
II. Het niet voldoen aan dit stopteken is strafbaar.

a.    Uitsluitend stelling I is juist.

b.    Uitsluitend stelling II is juist.

c.     Stelling I en II zijn juist.

d.    Stelling I en II zijn niet juist.

10.   De aangehouden inbreker moet verder van zijn vrijheid beroofd worden. Welke stelling is juist?
I. Uitsluitend de OvJ of hulpOvJ is bevoegd te bevelen dat de verdachte wordt opgehouden voor onderzoek.
II. Nachtelijke uren (tussen 00.00 en 09.00 uur) die voor onderzoek gebruikt worden, moeten van de ter beschikking staande onderzoekstermijn afgetrokken worden.

a.    Uitsluitend stelling I is juist.

b.    Uitsluitend stelling II is juist.

c.     Stelling I en II zijn juist.

d.    Stelling I en II zijn niet juist.

11.   Een ter zake huisvredebreuk aangehouden verdachte blijft tijdens het ophouden voor onderzoek principieel weigeren haar personalia op te geven. Welke stelling is juist?
I. De onderzoekstermijn mag uitsluitend verlengd worden voor onderzoek naar de identiteit van de verdachte en mag uitsluitend een feit betreffen waarvoor géén voorlopige hechtenis is toegelaten.
II. Voor de eventuele verlenging van het ophouden voor onderzoek is dringende noodzakelijkheid vereist.

a.    Uitsluitend stelling I is juist.

b.    Uitsluitend stelling II is juist.

c.     Stelling I en II zijn juist.

d.    Stelling I en II zijn niet juist.

12.   Een voor onderzoek (beroving) opgehouden verdachte weigert mee te werken aan een persoonsconfrontatie. De opsporingsambtenaren willen daarom de confrontatie als maatregel in het belang van het onderzoek toepassen.

a.    Maatregelen in het belang van het onderzoek mogen uitsluitend bevolen worden gedurende de ivs en voorlopige hechtenis.

b.    Maatregelen in het belang van het onderzoek mogen ook door een opsporingsambtenaar bevolen worden.

c.     Uitsluitend de OvJ en de RC zijn bevoegd tot het bevelen van maatregelen in het belang van het onderzoek.

d.    Ook de hulpOvJ is bevoegd tot het bevelen van maatregelen in het belang van het onderzoek, echter uitsluitend onder bepaalde voorwaarden.

13.   De opsporingsambtenaren vragen zich af in welke gevallen welke onderzoeksmaatregelen bevolen mogen worden. Welke stelling is juist?
I. Maatregelen in het belang van het onderzoek mogen uitsluitend bevolen worden voor een feit waarvoor ingevolge art. 67 lid 1 Sv voorlopige hechtenis is toegelaten.
II. Het maken van foto’s en video-opnamen, het nemen van lichaamsmaten en handpalm-, voet-, teen-, oor- en schoenzoolafdrukken mogen als maatregel echter bevolen worden voor ieder strafbaar feit.

a.    Uitsluitend stelling I is juist.

b.    Uitsluitend stelling II is juist.

c.     Stelling I en II zijn juist.

d.    Stelling I en II zijn niet juist.

14.   Na het opnemen van een aangifte diefstal, aanhouding van de verdachte en verder onderzoek blijkt er van diefstal geen sprake te zijn geweest maar wél van een poging daartoe. De verdachte is een forse recidiviste (veelpleegster). De agenten die het onderzoek doen vragen zich af of de verdachte wel voor een poging diefstal in verzekering gesteld mag worden. Welke stelling is juist?
I. Een verdachte van poging tot diefstal (310 Sr) mag niet in verzekering gesteld worden omdat poging het strafmaximum met éénderde vermindert (45 Sr).
II. De algemene omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot strafverzwaring (zoals samenloop en recidive) zijn van belang voor de berekening van het strafmaximum voor mogelijke toepassing van voorlopige hechtenis.

a.    Uitsluitend stelling I is juist.

b.    Uitsluitend stelling II is juist.

c.     Stelling I en II zijn juist.

d.    Stelling I en II zijn niet juist.

15.   Onder welke voorwaarde(n) mag een verdachte in verzekering gesteld worden?

a.    Als er voor het feit waarvan verdachte verdacht wordt voorlopige hechtenis is toegelaten.

b.    Als er voor het feit waarvan verdachte verdacht wordt voorlopige hechtenis is toegelaten en de ivs daarbij in het belang van het onderzoek vereist is.

c.     Als er voor het feit waarvan verdachte verdacht wordt voorlopige hechtenis is toegelaten, de ivs daarbij in het belang van het onderzoek vereist is en voorts als de verdachte valse identiteitsgegevens heeft opgegeven.

d.    Als er voor het feit waarvan verdachte verdacht wordt voorlopige hechtenis is toegelaten, de ivs daarbij in het belang van het onderzoek vereist is en er tevens ernstige bezwaren tegen de verdachte bestaan.

16.   In welk van de onderstaande gevallen is er géén voor ivs vereist onderzoeksbelang?

a.    Gevaar voor herhaling.

b.    Voorkoming van vlucht van de verdachte waardoor het onderzoek belemmerd kan worden.

c.     Het opsporen van de medeverdachte zonder dat de verdachte de gelegenheid krijgt hem in te seinen.

d.    Voorgeleiding bij de RC (voor een mogelijke inbewaringstelling).

17.   Wie is bevoegd tot verlenging van de ivs?

a.    Uitsluitend de RC en de OvJ.

b.    Uitsluitend de OvJ.

c.     De RC, OvJ én hulpOvJ.

d.    De OvJ en de hulpOvJ.

18.   Welke stelling is juist?
I. Als grond voor ivs geldt ook het ‘weekendje zitten / weekendarrangement’: een verdachte die op een vrijdag of zaterdag is aangehouden, afgehoord en waarbij geen verder onderzoek meer nodig is, mag toch t/m maandagochtend in verzekering gesteld worden voor het uitreiken van een dagvaarding.
II. Een verdachte die te lang is opgehouden voor onderzoek, mag niet meer in verzekering gesteld worden.

a.    Uitsluitend stelling I is juist.

b.    Uitsluitend stelling II is juist.

c.     Stelling I en II zijn juist.

d.    Stelling I en II zijn niet juist.

 

19.   Vanaf welk moment gaat de termijn lopen waarbinnen een van zijn vrijheid beroofde verdachte voor de RC geleid moet worden?

a.    Vanaf de aankomst op het politiebureau waar het onderzoek verricht gaat worden.

b.    Vanaf de aanhouding.

c.     Vanaf het moment van de voorgeleiding op het bureau waar het onderzoek verricht gaat worden.

d.    Vanaf het bevel ophouden voor onderzoek.

20.   Voor de berekening van de termijn waarbinnen de verdachte voor de RC moet worden geleid geldt:

a.    Dat de tijd die gebruikt is voor ontnuchtering of medische verzorging van de verdachte niet meegerekend behoeft te worden.

b.    Dat de transporttijd en de nachtelijke uren wél meegerekend moeten worden.

c.     Dat uitsluitend de werkelijke transporttijd vanaf de plaats van de aanhouding tot de plaats van onderzoek niet meegerekend behoeft te worden.

d.    Dat uitsluitend de werkelijke transporttijd vanaf de plaats van de aanhouding tot de plaats van onderzoek én de nachtelijke uren niet meegerekend behoeven te worden.

21.   Een verdachte heeft ook de naam van zijn medeverdachte genoemd met wie hij woninginbraken heeft gepleegd. Voor aanhouding buiten heterdaad van die medeverdachte is een bevel door de OvJ gegeven. De opsporingsambtenaren gaan naar de woning van die betreffende medeverdachte en zijn daarbij voorzien van een machtiging binnentreden ter aanhouding, afgegeven door de hulpOvJ. In de woning ontstaat bij de opsporingsambtenaren het vermoeden dat de verdachte zich in de woning heeft verstopt. Ze willen de woning daarom ter aanhouding doorzoeken.

a.    Deze doorzoeking mag uitsluitend met machtiging van de RC plaatsvinden.

b.    Omdat de hulpOvJ een machtiging binnentreden ter aanhouding heeft verstrekt zijn de opsporingsambtenaren ook bevoegd de betreffende woning ter aanhouding te doorzoeken.

c.     Ondanks dat de OvJ een bevel tot aanhouding buiten heterdaad heeft verstrekt zijn de opsporingsambtenaren zonder dringende noodzaak niet bevoegd de betreffende woning ter aanhouding te doorzoeken.

d.    In afwachting van een mogelijke doorzoeking ter aanhouding kan er ‘bevroren’ worden.

22.   Wat zijn de voorwaarden voor inbewaringstelling van een verdachte van openlijke geweldpleging?

a.    Verdenking van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, een grond voor voorlopige hechtenis, ernstige bezwaren tegen de verdachte én de verwachting dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel zal worden opgelegd die langer zal duren dan de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis doorbrengt.

b.    Uitsluitend verdenking van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en een grond voor voorlopige hechtenis.

c.     Uitsluitend verdenking van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, een grond voor voorlopige hechtenis én ernstige bezwaren tegen de verdachte.

d.    Uitsluitend een onderzoeksbelang én ernstige bezwaren tegen de verdachte.

23.   Wat is een door de wetgever genoemde grond voor inbewaringstelling van de verdachte?

a.    Als de verdachte verdacht wordt van één van door Sv met name genoemde misdrijven terwijl nog geen vijf jaar zijn verlopen sinds de dag waarop de verdachte wegens dat of een ander van die bepaald genoemde misdrijven onherroepelijk is veroordeeld tot bijv. een vrijheidsstraf of taakstraf en er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een van die misdrijven zal begaan.

b.    Gevaar voor herhaling van een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld én de rechtsorde door dat feit ernstig is geschokt.

c.     Gevaar voor herhaling van een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.

d.    Geschokte rechtsorde.

24.   Eén van de gronden voor voorlopige hechtenis is de zogenaamde waarheidsgrond/onderzoeksgrond (art. 67a lid 2 onder 5 Sv). Welke stelling is juist?
I. Onder deze grond valt ook een onderzoek door het Nfi en/of de Forensische Opsporing.
II. Onder deze grond valt ook het nader verhoor van de verdachte.

a.    Uitsluitend stelling I is juist.

b.    Uitsluitend stelling II is juist.

c.     Stelling I en II zijn juist.

d.    Stelling I en II zijn niet juist.

25.   Een verdachte ter zake belaging wordt uit diens voorlopige hechtenis geschorst. Welke stelling is juist?
I. De rechter kan daarbij bepaalde bijzondere voorwaarden aan de verdachte opleggen, inclusief een straat- en/of contactverbod.
II. Als een opsporingsambtenaar constateert dat de verdachte een opgelegde voorwaarde niet nakomt, dan is de betreffende opsporingsambtenaar zelfstandig bevoegd tot aanhouding van de verdachte ter zake overtreding van die schorsingsvoorwaarde.

a.    Uitsluitend stelling I is juist.

b.    Uitsluitend stelling II is juist.

c.     Stelling I en II zijn juist.

d.    Stelling I en II zijn niet juist.